Nederland wordt meestal gezien als een land waar alleen witte mensen woonden. Met het afscheid nemen van diverse kolonies in de twintigste eeuw – bijvoorbeeld tussen Indonesië en Nederland in de jaren veertig en tussen Suriname en Nederland in de jaren zeventig – komen er echter vanaf de jaren vijftig postkoloniale migranten naar Nederland. Dit zou betekenen dat er pas zeventig jaar zwarte en gekleurde aanwezigheid is in Nederland.
De invoer van het woord allochtoon in 1971 is hieraan verbonden, de socioloog Hilde Verwey Jonker gebruikt de term om mensen aan te duiden die zelf, inclusief hun kinderen in het buitenland geboren zijn.
Uit historische bronnen blijkt echter dat dit dominante beeld van een wit Nederland niet helemaal klopt. In ieder geval al vanaf de zestiende eeuw kwamen zwarte en bruine mensen naar Nederland, die hier tijdelijk of permanent bleven wonen. Deze bezoekers en migranten hadden een gevarieerde achtergrond: het waren vrije zwarte scheepslui, zwarte notabelen en musici die aan Europese hoven woonden en werkten en er kwamen tevens gezanten langs die hun regio vertegenwoordigden.
Nederlanders die in de zeventiende eeuw in VOC-gebied in Azië woonden en werkten, hadden verschillende tot slaaf gemaakten in bezit. Deze tot slaaf gemaakte bedienden uit Azië werden in de Nederlandse bronnen soms aangeduid als ‘swarte’ of ‘swartin’. VOC-dienaren namen hun bedienden soms mee op de reis terug naar Nederland, waaronder Utrecht en om die reden werd het eerste verbod om tot slaaf gemaakten mee te nemen al in september 1636 uitgevaardigd. Ook uit het Atlantische gebied werden tot slaaf gemaakten meegenomen naar de republiek. In Utrecht is er in ieder geval vanaf de zeventiende eeuw al sprake van zwarte en bruine aanwezigheid.